Hij investeerde in zijn winkel. Zorgde voor een toegankelijk winkelpand. Juist voor zijn oudere klanten die met een rollator of scootmobiel bij hem hun brood en krentenbollen wilden kopen. Daarnaast had hij een vlijtige bakkersknecht en een vriendelijk winkelmeisje aangetrokken. Zo kon hij meer tijd en aandacht besteden aan de bereiding van nog gezondere en voedzamere bakkerswaar. Op bakkerscursussen had hij uitheemse broodsoorten leren bakken, zoals Turks brood voor de familie Erdogan, Surinaamse broodjes Kouseband voor het gezin Pengel. En rond het Pesachfeest maakte hij kosjere Joodse matses voor de heer en mevrouw Cohen. Zij waren allemaal al vele jaren klant bij hem waardoor hij goed op de hoogte was van al hun persoonlijke wensen. Het gaf hem energie, werkplezier en een gevoel van ambachtelijke trots. En natuurlijk veel dankbare klanten.
Op een dag, toen de zon achter donkere wolken verdwenen was, kwam er een stadse meneer het winkeltje van bakker Bruin binnenstappen. Het was direct duidelijk dat deze meneer niet om een zak krentenbollen kwam. Hij keek bakker Bruin streng aan en vertelde dat hij de boekhouding kwam inspecteren met alle kosten en inkomsten die bakker Bruin het voorbije jaar had gehad. Dat deed hij namens minister Flink van Broodzaken in Den Haag. Bakker Bruin had altijd begrepen dat minister Flink de minister van Geldzaken was maar dat werd met kracht weersproken.
De minister had besloten dat het voor de dorpsbewoners beter was als zij minder kwijt waren aan hun dagelijkse brood. Daarom wilde hij precies weten wat de omzet was van de bakkerswinkel en hoeveel bakker Bruin kwijt was om de bakkerij te runnen en zijn medewerkers te betalen. De hele middag en avond bleef de stadse meneer om al die boekhoudcijfertjes na te rekenen. Zelfs de boekhouder van bakker Bruin moest opdraven om uit te leggen hoeveel broodjes er gebakken konden worden uit één zak meel en hoeveel krenten en rozijnen er in een krentenbol zaten. De stadse meneer beweerde vervolgens dat er veel teveel krenten in het brood verwerkt werden. En rozijnen? Dat hoefde volgens hem al helemaal niet.
Daarna haalde hij een speciale kostencalculator uit zijn tas en ging uitrekenen hoeveel het brood en de krentenbollen eigenlijk zouden moeten kosten. Bakker Bruin merkte dat de stadse meneer niet geïnteresseerd was hoe hard hij gewerkt had om zijn heerlijke bakkerswaar elke dag versgebakken in de winkel te krijgen. Dat hij vaak niet op tijd was voor het avondeten omdat hij nog bezig was in de bakkerij. Dat hij regelmatig na 18.00 uur en bij nacht en ontij klanten hielp die extra brood wensten of die overdag geen tijd hadden gehad om in zijn winkeltjes langs te komen. Dat alles liet de stadse meneer volkomen koud.
Het ministerie van Broodzaken, zo maakte hij duidelijk, wilde een tweede bakkerswinkel in het dorp. Bakker Bruin had volgens hem nu een ‘monopoliepositie’ en dat zou de belangen van de dorpsbewoners schaden. Ook had hij vastgesteld dat alle bakkers in de omringende dorpen dezelfde, volgens hem te hoge, maximumprijzen rekenden voor hun bakkerswaar. Hij vermoedde onderlinge prijsafspraken en daar hielden ze op het ministerie niet van. De stadse meneer was die ochtend maar eens gaan praten met de slager uit het dorp en had hem verzocht óók krentenbollen te gaan verkopen, want zijn slagerij was toch óók een winkel?
Bakker Bruin begreep niets van het verhaal van de stadse meneer. De mensen uit het dorp waren immers allemaal zeer tevreden over zijn winkeltje en de kwaliteit van het brood. Maar op het ministerie zouden klachten zijn ontvangen over bakker Bruin. Wie over hem geklaagd had, wilde de stadse meneer niet zeggen. Bakker Bruin vroeg zich af of het de grote broodfabriek uit de stad zou kunnen zijn. Die probeerde al jaren zonder succes zijn goedkope fabrieksbroodjes te verkopen via de snackbar in het dorp.
Hij schrok enorm toen hij hoorde welke verkoopprijzen de stadse meneer had uitgerekend. Om zijn winkeltje en zijn personeel te kunnen behouden zou hij veel meer broodjes en krentenbollen moeten gaan bakken en verkopen. Nog harder werken dan hij al deed. Bakker Bruin vertelde dat hij van het geld, dat hij het jaar daarvoor extra verdiend had, een nieuwe bakoven en nieuwe deegrollers had aangeschaft. Hij had ook veel tijd gestoken in het bedenken en leren bereiden van nieuwe soorten luxebroodjes. De stadse meneer leek het allemaal niet te horen. Maar het allervervelendste wat bakker Bruin verteld werd was dat hij wel harder kon gaan werken maar dat dit niets op zou leveren. Het volgend jaar zou de prijs van zijn brood en krentenbollen gewoon opnieuw worden verlaagd als zou blijken dat hij meer verkocht en verdiend had dan de minister goed vond. De prijzen van bakker Bruin waren vergeleken met die van de grote broodfabriek in de stad en die bleken een stuk lager. Minister Flink wilde andere bakkers verplichten hun broodprijzen daaraan aan te passen, zo beweerde de stadse meneer.
En ook al zei bakker Bruin dat hij zijn eigen lekkere brood wilde blijven bakken en dat hij dat fabrieksbrood lang niet zo smakelijk vond, er werd niet naar hem geluisterd. De stadse meneer deed net alsof hij zelf bakker was en precies wist hoe het leven van een bakker eruit zag en hoe een bakkerij gerund moest worden. Bakker Bruin zuchtte maar eens diep, maar veel hielp dat niet.
Toen de stadse meneer opstapte kondigde hij al vast aan dat bakker Bruin de komende tijd extra gecontroleerd zou worden om te zien of hij zijn prijzen al had aangepast. De Landelijke Bakkersvereniging was door minister Flink gevraagd speciale bijeenkomsten te organiseren om de bakkers te leren hoe zij het gewenste broodprijsbeleid van het ministerie van Broodzaken in al hun winkeltjes moesten doorvoeren. Hij keek de verbouwereerde bakker Bruin aan en gaf hem een hand. “ Veel succes ermee, het gaat wel lukken! U bent immers ondernemer, ja toch?”
Bakker Bruin dacht diep na hoe hij en de andere leden van zijn bakkersgilde ook in de toekomst het beste brood van de wereld zouden kunnen blijven leveren. Hij wist het nog niet…
Hans Nobel
VPHuisartsen – 22 september 2010