Zijn gehele werkzame leven heeft hij gewijd aan zijn patiënten. Ze kennen hem allemaal in het dorp, de dokter, en hij kent hen nog beter. Hij kent hun geschiedenissen en met wie ze die delen. De familiegeheimen, de tragiek die sommige families met zich mee- slepen en het geluk waarin een ander geboren wordt.
Als er een nieuwe patiënt geboren wordt bezoekt hij de jonge ouders, die hij veelal zelf nog ter wereld heeft gebracht, en hij weet al welke voorrechten en uitdagingen dit kind in zijn leven zal krijgen. Hij kent het kind al voor het geboren is.
Als hij door het dorp rijdt kan hij verhalen vertellen over hoe het achter elke deur is.
Al deze kennis, deze streekroman, zal hij echter nooit kunnen delen. Deels vanwege zijn beroepsgeheim, dat hem deze unieke positie en kennis in het dorp geeft, en deels omdat de geschiedenis van de mensen in zijn dorp in zijn vezels is gaan zitten. Hij is vergroeid met hun geschiedenissen.
Eenzaam is dat wel, en enkel zijn vrouw kan een beetje invoelen welke zwaarte zijn positie met zich meebrengt. Zij probeert hem te beschermen en gunt hem en ook haarzelf dat hij daarnaast ook echtgenoot en vader kan zijn, of broer, of sportman. Maar ook zij weet dat hij vóór alles huisarts is. Dat, al hebben ze ruzie, als de telefoon gaat, hij vertrekt, naar de zieken, die uiteindelijk altijd First Lady zijn.
De Solist verwondert zich over de ontwikkelingen in zijn vak, met in rap tempo verrijzende gezondheidscentra, vol parttime loondienstdokters, waar meer managers, verpleegkundigen en assistentes dan dokters rondlopen. Hij voelt de afstand tot de beleidsmakers in de zorg. Hij spreekt de taal van de Domus niet, en zij niet de zijne.
De Solist is moe. Wie zal hem opvolgen? Hij vreest dat met zijn pensioen de legendes van het dorp voorgoed verdwijnen.