Het is u waarschijnlijk niet ontgaan dat ons (VPH/LHV) bezwaar tegen de vastgestelde huisartsentarieven 2025 in januari door de Nederlandse Zorg autoriteit (NZa) zelf is afgewezen. Vooraf had deze afwijzing ons niet erg verbaasd, immers hebben we eerder al de rechter op moeten zoeken om het gelijk aan onze kant te krijgen, toch hadden we enige hoop. Vooral tijdens de behandeling van het nieuwe bezwaar bij de NZa leek er toch iets van begrip voor onze argumenten. De NZa leek zich toch realiseren dat de huisartsenzorg een essentiële pijler is in ons zorgstelsel waarin ook nog eens ongelofelijk veel arbeid wordt verricht om alle andere pijlers overeind te houden. Uit het nieuwe kostenonderzoek, met als onderzoek jaar 2022, is gebleken dat de huisartsen in de afgelopen jaren veel meer zorg zijn geen leveren tegen overzichtelijke extra kosten. De huisartsen leveren topprestaties om al die uitgestelde GGZ- en specialistische zorg zo goed mogelijk te blijven begeleiden zonder patiënten te laten verzuipen in de wachtlijsten. Daarnaast hadden de huisartsen al extra taken overgenomen uit de ziekenhuizen. Dan zou het toch logisch zijn dat je ze vervolgens bedankt voor gedane arbeid en niet straft met een tariefverlaging ontstaan door rekentrucs binnen een ondoorzichtig kostenonderzoek!? De hoop op gezond verstand bleek ijdele hoop. Onze bezwaren op de vastgestelde tarieven voor 2025 werden ongegrond verklaard, de tariefverlaging per 2025 wordt gehandhaafd en voor de jaren 2023 en 2024 wordt niets gecompenseerd, ondanks de gerechtelijke uitspraak eind 2023.
Terug naar de rechters van het CBb
Onverhoopt maar toch verwacht zullen we dus weer terug moeten naar de rechters van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb). De uitspraak van eind 2023 was destijds al heel duidelijk en daar heeft de NZa werkelijk niets mee gedaan. VPH en LHV hebben, samen met de advocaten, in de afgelopen weken het bezwaarschrift verder uitgewerkt zodat het binnen de gestelde termijn ingediend kan worden bij het CBb.
Samengevat focussen we ons globaal op de volgende zaken:
- Negeren uitspraak CBb eind 2023
- Vastgestelde tarieven zijn niet kostendekkend
- Normatieve arbeidscomponent (NAC) onjuist bepaald
- Werkweek van 36 uur onrealistisch
Uiteraard onderbouwd met allerlei extra details, cijfers en sub thema’s waar we niet te lang over uit zullen wijden.
Uitspraak rechters CBb genegeerd
Eind 2023 bepaalden de rechters van het CBb dat de NZa niet hard heeft kunnen maken dat de tarieven over 2023 en 2024 kostendekkend zouden zijn. In en rondom de huisartsenzorg zijn dusdanige ontwikkelingen dat alleen het indexeren van de tarieven, gebaseerd op historisch onderzoek uit 2015, niet meer voldoende is. Vooral de extra taken die zijn overgenomen uit de ziekenhuiszorg, het extra personeel wat in tijden van schaarste moet worden aangetrokken en behouden, en de ontwikkeling rondom de huisvestingskosten waren voor de rechters voldoende om te kunnen twijfelen aan de kostendekkendheid van de tarieven. In de uitspraak is de NZa opgedragen om hier extra onderzoek naar te gaan doen.
De NZa heeft deze uitspraak vervolgens vertaald naar het uitvoeren van een reeds gepland kostenonderzoek over het jaar 2022. Alleen is het uitvoeren van een onderzoek naar historische cijfers niet voldoende om te kunnen voldoen aan de opdracht van de rechters. Via het kostenonderzoek over het jaar 2022 wordt onderzocht wat de kosten op dat moment waren maar niet welke kosten de huisartsen moeten maken om aan de veranderende omstandigheden en toegenomen zorgvraag te kunnen voldoen. Men is via het kostenonderzoek simpelweg weer gaan doen wat men altijd al deed maar is niet ingesprongen op de uitspraak van de rechters en de uitdagingen waar de huisartsen vandaag de dag voor staan. Het blijft bij onderzoeken van kosten die al gemaakt werden maar er wordt niet gekeken of de huisartsen hiermee aan hun taken kunnen blijven voldoen of dat er blijvende investeringen moeten worden gedaan.
Vastgestelde tarieven zijn niet kostendekkend
Als we onderzoek doen naar de kosten over het jaar 2022 krijgen we een historisch en statisch plaatje te zien over hetgeen de huisartsenpraktijken deden. Dat is echter maar een klein deel van de waarheid. In hetzelfde kostenonderzoek geeft maar liefst 60% van de ondervraagden aan ruimtegebrek in de huisvesting te ervaren. Voor alle extra zorgtaken en personeel is meer ruimte nodig, en wel op korte termijn, en dat kan niet meer met de vastgestelde huisvestingskosten. In 2022 waren er nog flink wat huisartsenpraktijken gehuisvest in te kleine panden of aan huis bij de huidige praktijkeigenaar. De opvolgers zijn op zoek naar grotere panden, los van het woonhuis en tegen flink hogere huur tarieven. De vastgoedmarkt is de afgelopen jaren geëxplodeerd en dan is het volstrekt onrealistisch om te denken dat de kosten vastgesteld uit 2022 nog afdoende zijn voor 2025 en verder. Huisartsen kunnen niet op zoek naar een goedkope bedrijfsruimte op een industrieterrein maar worden geacht dichtbij de patiënt in het centrum van een dorp of wijk gehuisvest te blijven. Daarnaast moeten ze op personeel gebied concurreren met cao’s uit de ziekenhuizen waardoor er dus een flink schepje op de eigen cao’s moet om personeel binnen te halen en te behouden. Allemaal kosten die in 2022 nog niet volledig zichtbaar waren en wat ons betreft extra onderzocht en meegerekend moeten worden. Naast financiële uitdagingen op gebied van huisvesting en personeel zijn we ook van mening dat de NZa teveel opbrengsten uit segment 2 en 3 toegerekend heeft aan de totale opbrengsten van een huisartsenpraktijk. Vooral in segment 3 gaat het om tijdelijke omzet waarmee je geen langdurige investeringen kunt doen. Wat ons betreft gaat het er vooral om dat de basis huisartsenzorg (segment 1) op zichzelf kostendekkend zou moeten zijn en dat we er niet van allerlei neventaken bij hoeven te doen om aan voldoende omzet te komen. We kunnen de basis huisartsenzorg niet overeind houden door steeds maar weer vernieuwingsprojecten uit te moeten voeren om voldoende omzet binnen te blijven halen.
Door alleen vast te houden aan dit historische en scheve kostenonderzoek vinden wij dat de NZa niet voldoet aan de kerntaak om de (huisartsen)zorg kostendekkend en daarmee beschikbaar te houden voor de toekomst.
‘Als je doet wat je altijd deed krijg je wat je altijd kreeg’ en dat is net niet de opdracht waar huisartsen vandaag voor staan
Normatieve arbeidscomponent onjuist bepaald
Parallel aan het kostenonderzoek heeft bureau Berenschot de normatieve arbeidscomponent (NAC) onderzocht waar een groot deel van de tarieven van afgeleid worden. VPH en LHV zijn hier slechts deels bij betrokken geweest en input is vooral gehaald uit een klein groepje huisartsen binnen een klankbordgroep. In het hele proces richting vaststellen van de NAC zijn door diverse partijen, waaronder vooral ook de deelnemende klankbordgroep leden, zeer kritische vragen gesteld over de transparantie en wijze van berekenen. Op veel van de gestelde vragen zijn nooit goede antwoorden gekomen en samengevat was de conclusie dat wij huisartsen het veel geprezen USB systeem van Berenschot niet zouden begrijpen om het volledig uit te kunnen leggen. Als vervolgens de uitkomst van het onderzoek is dat huisartsen een gelijkwaardige NAC hebben als die van tandartsen en lager ingeschaald worden dan orthodontisten dan zou je toch op zijn minst moeten kunnen uitleggen hoe dit dan berekend is en welke factoren doorslaggevend zijn geweest? Dat het USB systeem vervolgens uitgaat van een 36 urige werkweek, welke de NZa volledig overgenomen heeft voor de huisartsen, maakt het geheel volstrekt ongeloofwaardig.
Werkweek van 36 uur onrealistisch
Waar de NZa in het verleden nog uitging van een 40 urige werkweek is dit met de bepaling van de nieuwe NAC bijgesteld naar 36 uur. Daarbij wordt dan vermeld dat een huisartseigenaar met deze nieuwe NAC eerder, al bij een 36 urige werkweek, het norminkomen zou kunnen behalen. Dat klinkt aantrekkelijk indien de gemiddelde huisartseigenaar inderdaad rond de 36 uur per week zou kunnen werken. In het recente kostenonderzoek is echter 46,5 uur vastgesteld voor een gemiddelde werkweek. Onderzoeksbureau Nivel kwam in 2018 zelfs nog aan 61 uur gemiddeld. In werkelijkheid werken de praktijkhouders dus minimaal 10 uur per week voor niets en waarschijnlijk zelfs bijna 15 uur als we uitgaan van de realistische cijfers van Nivel. De NZa stelt dat structureel overwerk, bij een inkomen zoals dat van de huisartsen, erbij hoort. Bij vergelijkbare inkomens is er inderdaad wel sprake van een acceptabel aantal overuren binnen een CAO maar wordt ook daar een grens aan gesteld. Bovendien zijn het nu juist die grote hoeveelheid uren die een nieuwe generatie praktijkhouders tegenhoud om in te stappen. Het liefst zou men de 61 uur verdelen door een praktijk met twee of meer maten over te nemen. Iets wat alleen lukt als het aantal vastgestelde uren binnen de NAC realistisch berekent wordt. Op korte termijn zal het Nivel een nieuw tijdsbestedingsonderzoek afronden waar weer veel huisartsen aan meegewerkt hebben. Die resultaten kunnen we meenemen richting de rechters om aan te tonen dat 36 uur verre van realistisch genoemd kan worden.
Verzoek om snelle behandeling
In de komende periode zal de bezwaartermijn gaan aflopen en zullen we het CBb vragen om ons bezwaar, als vervolg op de uitspraak eind 2023, met voorrang te behandelen. We willen dat de rechters zich opnieuw, en het liefst nog voor de zomer, over onze argumenten buigen en daarna de NZa opdracht geven om alsnog met een compensatie te gaan komen. Vele praktijken hebben de noodzakelijke investeringen al te lang uitgesteld of ternauwernood uit beperkte middelen gefinancierd. Als we een toekomstbestendige en financieel gezonde huisartsenzorg willen behouden dan zullen we moeten bijsturen. Alleen op deze manier trekken we de volgende generatie praktijkhouders over de streep en kunnen we voor iedere Nederlander in de toekomst een huisarts blijven garanderen!