Zo was er eens een vrij ongecompliceerde jonge man, die een aardige jeugd had doorgemaakt. Zijn ouders waren lief, hij had een goede lagere school doorlopen en ook de middelbare school ging prima. In zijn studententijd trof hij tussen de saaie meiden en de wilde typetjes, het meisje van zijn dromen. De studie en het meisje wierpen na enige tijd hun vruchten af en met een diploma op zak was hij dan ook ineens vader.
Zoals een echte vader het betaamt, zorgde hij voor brood op de plank door ’s morgens aan te sluiten in de file en na een dag achter het beeldscherm, ook de avondfile te benutten voor de terugreis. Het leven kan zo eenvoudig zijn. Helaas willen baby’s dag en nacht aandacht en melk zodat de jonge vader na enkele weken er wat verkreukeld uitzag.
Vroeger, dacht de jonge vader weemoedig, dan dook je op vrijdagmiddag de kroeg in om er dan zondagavond weer uit te rollen. Vroeger, dan gingen mijn vrouw –toen vriendin- met wat blikjes bier en een stokbrood naar het strand op zaterdag en we zagen wel hoe we thuiskwamen. Vroeger, toen was nou niet zozeer alles heel veel beter of zo, immers hij was nu een trotse vader, maar in ieder geval was het wel wat leuker. En ongecompliceerder. En terwijl hij met een glimlach op de bank in slaap viel op zijn vrijdag avond, droomde hij erover om het weer wat makkelijker te hebben. En leuk vooral.
Op maandag kuste hij zijn vrouw en kind weer gedag maar hoe hij ook aan het sleuteltje van de auto draaide, het ding wilde hem niet naar het werk brengen. Hij stapte op de fiets en reesde naar het station. Hij kon nog net een kaartje uit de automaat trekken voordat hij instapte.
Vreemd, de trein was leeg. Hij controleerde of hij niet per ongeluk eerste klas was ingestapt. Neen dat was niet het geval dus een lekker plekje bij het raam. Het ritmische wiegen van de trein en de warmte, deden hem al snel in slaap vallen. Hij dacht nog even na, of hij wel op tijd wakker zou worden, maar besloot dat het toch al een pechdag was en hij hoopte dat de conducteur vóór Tjibbedijk Centraal zijn kaartje wilde zien. Hij moest denken aan zijn studententijd, toen hij ook altijd met de trein ging en het leven zo eenvoudig was.
Waar moet u eruit meneer? Vroeg een stem van ver weg. Hij opende de ogen en nee, het was niet de conducteur. Op de bank tegenover hem zat een mannetje, van ongeveer 50 of misschien wel 70, niet heel groot en met een snor en een bril en een zonnig hoedje.
Waar moet u eruit meneer? Vroeg het mannetje weer. Tjibbedijk Centraal mompelde de jonge man. Oh jee, daar bij de grote kantoorgebouwen, vroeg het mannetje met een bedrukt gezicht. Ja, zuchtte de jonge man, ik heb wel een eigen kantoor hoor, en het verdient ook goed, en mijn vrouw en kind zijn gezond, dus eigenlijk gaat het heel goed en de manager denkt aan promotie volgend jaar.
Hij hoorde het zichzelf zeggen en vroeg zich af waarom hij dat allemaal vertelde aan zijn mede passagier. En hij hoorde zichzelf nog meer praten; Tsja, op maandag vraag je je natuurlijk al af wanneer het weekend nou eindelijk begint, want daar kijk je toch een beetje naar uit, maar vroeger had ik nog wel wat energie en dan gingen we bier drinken, nu is het boodschappen doen, luiers verschonen en bijslapen en dan is het weer maandag.
Oh jee zei het mannetje en hij keek bezorgd. Buiten gleed het landschap voorbij in de roze gloed van de ochtendzon. Het mannetje keek ernaar en staarde in de verte, voordat hij de jonge man weer aankeek. Er was een andere blik in zijn ogen, een flikkering in het oogwit en een scherpere hoek bij zijn wenkbrauwen. Ik kan me voorstellen dat je dat mist, zei het mannetje. Vreselijk zei de jonge vader. Het mannetje keek hem indringend aan.
Ga voortaan met de trein, deze trein, alleen deze trein, die van 7.33 op perron 2 en het zal beter gaan. Echt waar, zei het mannetje, alles zal beter gaan. Hij stond op, knikte even, en verdween. De remmen van de trein piepten en de bordjes op het perron Tjibbedijk Centraal stonden langzaam stil. Gijs, want zo heette de jonge vader, stapte uit en liep met grote passen en een beetje verbouwereerd richting de flatgebouwen met kantoren erin. Alhoewel het een wandeling van een kwartier was, stond hij plots in zijn kantoor. Hij ging een beetje verdwaasd zitten, zette de computer aan en staarde even naar het scherm. Zijn baas kwam ineens binnen. Zozo…nog hier? Prima inzet hoor, maarruh, ik ga zo naar huis. Zie je morgen Gijs! Gijs keek op de klok en het was half zes. Hij beende naar de trein en voor hij er erg in had, was hij weer thuis. Hij gaf zijn vrouw en kind een vage kus, at wat en sliep die nacht als een os. De auto was nog stuk en dus pakte hij de trein van 7.33. Ook deze dag vloog voorbij, en de volgende ook, totdat de werkweek op was. Hij kwam thuis en hij voelde zich geweldig, alsof hij drie weken had geslapen. Zijn vrouw zag het ook. Ga weer eens bij Bert langs, en Richard zei ze. Ik ben moe en de kleine wil zo weer wat. Gijs hield van haar maar ook van bier drinken met zijn ouwe vrienden. Ik eet wel wat in de stad zei hij, en ook zei hij dat hij van haar hield en hij hield haar stevig vast en gaf de kale knikkerbol van zijn kind ook een kus. Hij vloog de deur uit. Vrijdagavond is toch magisch dacht hij.
Het hele weekend werd magisch. Van bierproeverij in De Halve Maan naar kaasfondue in Het Manke Hert sleepten de drie vrienden zich met veel gelach door het weekend. Ouwe verhalen, nieuwe bieren van de tap, en alle meisjes kregen een rapportcijfer en de barjuffrouw een fooi. Volgende week weer riepen ze elkander toe. Op maandagochtend gleed er een glimlach langs zijn mond, terwijl de 7.33 binnenliep op het station, om hem naar het kantoorgebouw te brengen. Deze week was het heel vreemd. De week vergleed als een schim, een waas. Hij was ingestapt in de trein op maandagochtend, op weg naar Tjibbedijk Centraal, maar toen hij uitstapte was de week al vervlogen en was het vrijdagavond en zijn Bert en Richard stonden hem met een grijns op te wachten. Het weekend was nòg mooier, met bowlingbanen en dronken als een Chinees met karaoke eindigen in Bar-Dancing De Blauwe Hoeve.
Jaren gingen voorbij; de week vloog om en het weekend duurde lang en was gezellig. Bert ging verhuizen en verdween uit beeld maar Kees ging scheiden en zocht aansluiting. Gijs leefde voor de vrije tijd, en hoewel hij ook wel eens iets met zijn vrouw en kind ondernam, dacht hij, draaide het toch vooral om zijn eigen gezelligheid. Ook de seizoenskaart ieder jaar van de grote voetbalclub in de stad verderop, was een bron van vertier. De jonge man van weleer keek wel eens in de spiegel en hoewel nog steeds een leuke vent, begon het haar wat dunner te worden en de spekjes wat meer. Het kind bleek het aardig te doen op school en voordat hij met zijn ogen kon knipperen, zat het op de middelbare. De tijd verstreek en weer wat jaarkaarten voetbal en gezellige weekenden later, ging het kroost de deur uit en niet lang daarna, toen Gijs nog maar net terug was van zijn werk en eigenlijk de jas al aanhad om weer weg te vliegen, sprak zijn vrouw ineens over scheiden. Hij herinnerde zich vaag dat ze al eens eerder zoiets had gezegd misschien. Daar moesten ze nog maar eens over praten zei hij en weg was ie.
Een maand later zat hij alleen thuis. Hoewel het weekend nog altijd het weekend was en de tijd op het werk voorbij vloog en de heenreis met de trein van maandagochtend eindigde in de terugreis op vrijdag, was er toch iets veranderd. Het was niet alleen dat de wasmand vaak vol was, maar er miste iets. Iets belangrijks. Waar eerst liefde zat in zijn binnenste, ook al was hij het vergeten, zat nu een gat. Hij kon wel janken maar dat deed hij nooit, als het die kant op ging dan belde hij meestal met zijn maten. Waar eerst het werk een sleur was die verdween in een waas, werd het lege huis ook een waas, een schim van het vroegere geluk.
Er kwamen momenten dat hij bemerkte dat hij zomaar doordeweeks in een stoel zat, thuis, te mijmeren. Hele korte momenten, flitsen, maar toch. Elke maandag kwam gelukkig de 7.33 ’s morgens op het perron en voerde hem langs zijn werk weer naar het weekend toe. En hoewel zijn stamcafé was veranderd in een shoarma zaak en Bert was geruild voor Kees, bleef dat weekend eigenlijk wel hetzelfde. De tijd verstreek. Soms vroeg hij zich af hoe gelukkig hij was.
Meneer, mag ik uw kaartje! Het was duidelijk dat deze stem niet voor de eerste keer riep. Gijs wreef in zijn ogen, frummelde in zijn zak en haalde een kaartje tevoorschijn. Sorry mummelde hij tegen niemand in het bijzonder. Een apparaatje piepte even toen het boven het kaartje gehouden werd. Volgende station is Tjibbedijk Centraal meneer sprak de conducteur toen hij wegliep. Schuin tegenover hem zat een collega die hij vaag herkende, en ook aan de andere kant in de trein waren wat passagiers verschenen. De collega zag eruit alsof hij hem gisteren nog had gezien en dat was waarschijnlijk ook zo. Hij had een krant op schoot en Gijs probeerde op zijn kop de datum te lezen. Stond daar nou 2021 of 2041? Het was te stom om te vragen. Op Tjibbedijk Centraal stapte hij uit, kocht de krant van –inderdaad- 2021 en pakte de eerstvolgende trein weer naar huis.
Hij gooide zijn kind in de lucht en kuste zijn vrouw vurig op de mond – niet tegelijkertijd als een soort circus act natuurlijk – hij ving eerst de kleine op en daarna kuste hij zijn vrouw. Hij belde Kees en Bert en Richard en gaf diezelfde avond een diner met hun vrouwen (alhoewel Richard had zijn zus meegenomen) en de andere dag nam hij ontslag. Mijn leven is te bijzonder om te verkwanselen had hij de manager toegezegd. Hij leefde best wel lang en hoewel hij soms ook wel eens een treurige trage dag had, was hij eigenlijk heel gelukkig en bovenal redelijk gezond. En hij ging nooit meer met de trein en al helemaal niet die van 7.33
Huib Pieter Rutten