Als bestuursvoorzitter van een groot academisch ziekenhuis, het AMC, heeft hij genoeg te doen. Toch draait Marcel Levi nog één dag per week mee als internist in zijn eigen ziekenhuis, inclusief NAW-diensten. Dat is een bewuste keus, geheel in lijn met de besturingsfilosofie van het AMC: The professional in the lead.
Volgens die filosofie geven artsen en verpleegkundigen niet alleen vorm aan de behandeling van en zorg voor de patiënten, maar zijn ze ook verantwoordelijk voor de organisatie daarvan. En dat kun je het beste doen als je weet wat er op de werkvloer speelt. Niet alleen op je eigen vakgebied, maar ook bij andere disciplines.
Beleidsmakers
‘Besturen gebeurt te vaak vanuit een ivoren toren’, vindt Levi. ‘Je raakt snel de context kwijt als je stopt met het uitoefenen van je vak. Professionals die met de voeten in de klei staan, hebben er ongelofelijk veel last van dat regeltjes vaak gemaakt worden door beleidsmakers die ver van de praktijk van alledag afstaan. Daarom is het belangrijk dat je als bestuurder de primaire processen ook zelf blijft doen.
‘Dan weet je hoe de samenwerking verloopt, of de ICT goed werkt en of het inderdaad te druk is op de spoedeisende hulp’
‘Dat is een makkelijke manier om erachter te komen hoe dingen in je organisatie werken. Dan weet je hoe de samenwerking verloopt, of de ICT goed werkt en of het inderdaad te druk is op de spoedeisende hulp. De tijd die ik als internist werk geeft mij veel informatie die nuttig is in mijn werk als bestuursvoorzitter en dat is heel waardevol.’
Bovendien vindt hij zijn vak ook gewoon leuk. ‘Ik ben niet voor niets medicus geworden. Er zijn veel patiënten die ik al heel lang volg, en ik ben er niet aan toe om dat los te laten.’
Het zou in zijn optiek geen kwaad kunnen als de beleidsmakers bij overheid en zorgverzekeraars de praktijk van het AMC op dit punt zouden volgen en zelf eens mee zouden lopen met de professionals. Want hoewel hij de zegeningen van de Nederlandse gezondheidszorg telt en tevreden is over de kwaliteit van de zorg, is hij beduidend minder te spreken over de manier waarop die zorg georganiseerd is.
‘Ik ben van nature optimistisch. We zitten met een relatief nieuw stelsel dat meer dan vroeger de nadruk legt op kwaliteit, veiligheid en effectiviteit. Dat is op zich toe te juichen. Die ommezwaai gaat gepaard met hick ups, en een toename van de administratieve lasten. Dat vindt niemand leuk, maar aan de andere kant wordt er ook wel veel ten onrechte gemopperd. Het is heel normaal dat je dingen opschrijft en verantwoording moet afleggen van wat je doet. Maar je kunt ook doorslaan. Het systeem is krankzinnig complex gemaakt en daardoor bijna onhoudbaar.’
Sovjet-Unie
Het grootste obstakel waar hij op ziekenhuisniveau tegenaan loopt is het financieringssysteem. ‘Er wordt gesproken over marktwerking en concurrentie, maar in de praktijk zitten we met een systeem dat wordt gecontroleerd en gefixeerd zoals in de zestiger jaren in de Sovjet-Unie gebeurde. We hebben alleen de nadelen en niet de voordelen van marktwerking.’
Veel van die regelgeving leidt niet tot verbetering en is nergens goed voor, behalve dat iemand weer een papier in een ordner kan stoppen.
Verspilling en bureaucratie zijn aan de orde van de dag. Ook in zijn functie als dokter loopt hij tegen de grenzen van het systeem op. ‘Ik ben echt verbijsterd over de hoeveelheid formulieren die je als arts moet invullen omdat de zorgverzekeraar je anders niet vertrouwt. Ik behoor niet tot de mopperaars en ben echt niet te beroerd om af en toe een formulier in te vullen, zolang dat een duidelijk doel dient. Maar veel van die regelgeving leidt niet tot verbetering en is nergens goed voor, behalve dat iemand weer een papier in een ordner kan stoppen. Zinloze regels zijn een grote bron van irritatie. Ik kan mijn tijd wel beter besteden!’
Ridicuul
Volgens Levi leent maar een klein deel van de zorg zich voor onderlinge competitie, namelijk niet-ernstige aandoeningen die zich goed laten plannen, zoals een staar- of een enkeloperatie. ‘In zo’n geval kun je rustig kijken waar die ingreep het beste uitgevoerd kan worden, welk ziekenhuis de beste resultaten heeft, wat de wachttijden zijn en wat het kost. Maar voor het overgrote deel van de zorg is marktwerking echt ridicuul.
‘Wij zitten als ziekenhuis aan het eind van de pijplijn waar alle nieuwe dure dingen geconcentreerd zijn. Dat leidt ertoe dat de kosten de pan uitrijzen, terwijl het budget gefixeerd is. Dus moeten we elk jaar vijftig verpleegkundigen ontslaan om dure medicijnen te kunnen betalen. Dat kan niet de bedoeling zijn. Ik vind het best dat alle dure dingen onze kant opkomen, maar dan moet ook het budget meekomen.’ Een voor huisartsen herkenbare discussie.
‘In plaats van elkaar in de regio te beconcurreren, kunnen we beter goede afspraken maken over hoe we de zorg regionaal willen regelen.’
Het grootste deel van de gezondheidszorg is in zijn optiek meer gebaat bij samenwerking en regionale netwerken. ‘In plaats van elkaar in de regio te beconcurreren, kunnen we beter goede afspraken maken over hoe we de zorg regionaal willen regelen. Er zijn landen waar dat systeem al jaren prima werkt. Het zou een hele stap vooruit zijn voor de Nederlandse gezondheidszorg als we de zorg volgens die principes zouden organiseren.’
Huisartsen
Betere samenwerking is volgens Levi al aan de orde met de huisartsen. Het substitutiebeleid heeft daar zeker aan bijgedragen. Door goede afspraken wordt de basiszorg nu in toenemende mate door huisartsen geleverd, terwijl het ziekenhuis zich kan concentreren op de meer ingewikkelde patiënten. Een prima werkverdeling, maar nog niet helemaal uitgekristalliseerd.
Het verder verbeteren van de samenwerking staat hoog op zijn wensenlijstje. Dat begint met elkaar beter leren kennen. ‘Ik werk al meer dan 25 jaar in het ziekenhuis en heb in die tijd veel contact met huisartsen gehad. Maar als ik zo’n arts op straat tegen zou komen zou ik niet weten wie het was. Die anonimiteit vind ik jammer.
Ook de bereikbaarheid van veel huisartsen is een punt. Ze zijn eindeloos in gesprek of je krijgt een bandje dat je maar op bepaalde tijden kunt bellen. Of ze hebben een geheim nummer voor collega’s maar dat is zo geheim dat niemand het weet.’
Een andere hobbel is de oprukkende parttimisering. ‘Je wilt als specialist het liefst de eigen huisarts van je patiënt spreken, maar die werkt alleen op maandag, dinsdag en vrijdag. Heel onhandig als jij op woensdag op de poli zit’, vindt hij.
En dan is er nog zoiets als goede omgangsvormen. ‘Waar ik echt nijdig om kan worden is als een patiënt mij vertelt dat hij van zijn huisarts moest zeggen dat ik hem eens een keertje een brief moet sturen. Of het omgekeerde: een specialist die tegen de patiënt zegt dat de huisarts hem wel wat eerder had mogen doorsturen. We moeten niet via de patiënt met elkaar communiceren.’
Enthousiast
Gelukkig zijn er ook ontwikkelingen waar hij enthousiast van wordt. Bijvoorbeeld het project dat momenteel in de regio Maastricht Heuvelland loopt, waarbij de zorg zoveel mogelijk in de eerste lijn wordt uitgevoerd en medisch specialisten de wijk ingaan om in huisartsenpraktijken patiënten te consulteren en huisartsen te ondersteunen.
‘Een waanzinnig goed initiatief. De ‘anderhalfde’ lijn is een van de groeisegmenten en makkelijk te organiseren. Veel oude mensen komen al snel aan vijf specialisten. Het is belastend voor patiënten om die allemaal apart te moeten bezoeken.
‘Hoe mooi is het als zo’n mevrouw op woensdagmiddag even in de huisartsenpraktijk op consult kan? Vijf specialisten bij elkaar in een ruimte die het beleid op elkaar afstemmen en in no time een mooi behandelplan maken, zodat de huisarts weer weken verder kan met die patiënt. Zo kun je veel meer mensen in de eerste lijn houden, terwijl je profiteert van de kennis van de tweede lijn.’
Een ideale oplossing, zou je zeggen. Ware het niet dat er geen betaaltitel voor is en dat die zorg dus niet gedeclareerd kan worden. ‘Te gek voor woorden’, vindt Levi. ‘Als je een plan hebt dat zo goed werkt en ook nog geld oplevert, zou het financiële systeem gewoon moeten volgen.
‘Zorgverzekeraars zitten zo vast in hun eigen structuur dat ze niet de vernieuwing tot stand kunnen brengen die nodig is.’
‘Zorgverzekeraars zitten zo vast in hun eigen structuur dat ze niet de vernieuwing tot stand kunnen brengen die nodig is en niet in staat zijn de innovatieve rol te vervullen die ze wel toebedeeld hadden gekregen in dit stelsel. Het is hoog tijd dat ze over hun eigen schaduw heen springen en degelijke problemen gewoon oplossen.’
Systemen zijn belangrijk, maar niet allesbepalend, vindt Levi. Uiteindelijk is het toch de dokter die de kwaliteit van de zorg bepaalt door zijn of haar patiëntgerichtheid. ‘De personality van de dokter is heel bepalend als het gaat om goede zorg. Oog voor de patiënt is vele malen belangrijker dan welk systeem dan ook. Je kunt in elk systeem een fantastische arts zijn, en in elk systeem een heel beroerde.
Wat voor mij telt, en waar ik blij van word, zijn vooral de kleine dingen. Een brief van een dankbare patiënt die vindt dat hij hier waanzinnig goed geholpen is. Of een student die laat weten dat hij hier veel heeft geleerd. Dat zijn concrete dingen die echt het verschil maken.’