De huisartsenzorg staat voor een ingrijpende verandering. Na de groepspraktijk en de zorgketen, is de regionale organisatie de toekomst voor de eerstelijnszorg, blijkt uit een afgelopen najaar verschenen onderzoek in opdracht van VWS, de zorgverzekeraars, de LHV en InEen. Geschatte kosten: maximaal 600 miljoen euro voor bekostiging van Organisatie en Infrastructuur. Voor dat geld moet een compleet nieuwe organisatiestructuur rond de huisartsenzorg worden gerealiseerd.
Het ministerie van VWS, de Landelijke Huisartsenvereniging (LHV), de zorgverzekeraars en eerstelijns organisatie InEen pijnigden de afgelopen jaren hun hersens over hoe de samenwerking binnen de eerstelijnszorg het best vormgegeven kon worden. Na het sluiten van de hoofdlijnenakkoorden in 2013 richtten de partijen een stuurgroep op en werd door consultant SIRM uitgebreid onderzoek gedaan naar de manier waarop samenwerking georganiseerd kon worden en wat dat zou gaan kosten.
Dat resulteerde in 2014 in een dik rapport onder penvoering van InEen, waarin de contouren werden geschetst voor een nieuw soort overheadorganisatie die de samenwerking binnen de eerste lijn moet faciliteren. Nieuw is daarbij een organisatie op regioniveau, die huisartsenpraktijken vertegenwoordigt en organiseert op de schaal waar nu de zorgketens binnen opereren, met een minimale grootte van 100.000 patiënten.
O&I op grotere schaal
Aanleiding voor dit alles is de uitbreiding van de eerste lijn. In de hoofdlijnenakkoorden is afgesproken dat een deel van de zorg die nu in ziekenhuizen wordt verricht, in de toekomst meer en meer door huisartsen kan worden afgehandeld. Dat zou een kostenbesparing kunnen opleveren van naar schatting zo’n half miljard euro. Dat bedrag is gebaseerd op de aanname dat er maximaal zo’n 6 procent van het huidige ziekenhuisbudget bezuinigd kan worden door substitutie en dat de eerste lijn die zorg 30 procent goedkoper kan leveren.
Omdat de eerste lijn zoveel meer taken gaat krijgen, en omdat delen van de zorg gedecentraliseerd zijn en nu onder verantwoording van de gemeenten vallen, is het volgens de onderzoekers nodig dat organisaties ontstaan die grote groepen huisartsen op regionaal niveau gaan ondersteunen. In de akkoorden werden regionale organisaties voor de huisartsenzorg al als randvoorwaarde genoemd voor de substitutie in de eerste lijn.
In het onderzoeksrapport van SIRM wordt dan ook uitgegaan van het organiseren van Organisatie en Infrastructuur (of kortweg O&I) op grotere schaal.
Wat moet zo’n organisatie precies gaan doen voor de huisartsen? Aan voorziene taken is geen gebrek. De onderzoekers van SIRM vulden in 2014 het plaatje in. Boven de huisartsenzorg behoren tot de taken van de nieuwe O&I-organisaties onder meer het faciliteren van de samenwerking tussen verschillende disciplines in de eerste lijn, het maken van (bindende) afspraken met lokale overheden en andere zorgorganisaties, het faciliteren van ICT, maar ook zaken als het ontwikkelen van serviceconcepten, het maken van sociale kaarten en het ‘opsporen van innovators en hen de ruimte bieden om vernieuwende zorginhoud/zorgprocessen, organisatie en infrastructuur te ontwikkelen.’
Maar voor dat brede takenpakket is wel extra geld nodig, zo kwamen de ondertekenaars van de hoofdlijnenakkoorden over- een. Onderzoeksbureau SIRM schatte in het rapport uit 2014 het benodigde budget daarvoor op 15 tot 19 procent van de totale huisartsenzorg. In het vervolgrapport dat afgelopen najaar uitkwam werd een kostenplaatje van maximaal 600 miljoen euro geschat, waarvan op dit moment 150 miljoen uitbetaald wordt door zorgverzekeraars in de vorm van GEZ- financiering en gelden voor deelname aan zorgketens.
Discussie
Een fors bedrag dus, aangezien de huisartsenzorg in 2015 volgens het CBS zo’n 2,8 miljard kostte. Nadat het rapport verscheen, was dat dan ook het onderwerp waarover de verschillende partijen binnen de stuurgroep discussie kregen. Zorgverzekeraars zaten niet te springen om zo’n forse duit in het zakje te doen, zeker omdat uit het rapport niet bleek dat daar nou zoveel baten tegenover stonden. Verzekeraars waren juist bezig met de GEZ-gelden ter discussie te stellen omdat daarvan niet altijd aantoonbaar kon worden gemaakt wat de verzekeraar daarvoor terugkreeg. Wat de voorziene kostenstijging concreet zou opleveren, buiten de groei van het aantal organisaties gericht op betere samenwerking, was niet duidelijk. De onderzoekers van SIRM stelden bijvoorbeeld vast dat de organisatiegraad van eerstelijnszorg en de zorgkosten niet per definitie een relatie met elkaar leken te hebben. Beter organiseren betekent dus niet automatisch lagere zorgkosten.
En het versterken van de eerste lijn leidt niet per se tot lagere zorgkosten, bleek ook.
En zelfs wanneer de eerste lijn daadwerkelijk de patiëntenstroom naar het ziekenhuis weet te verminderen, betekent dat nog niet direct dat de verzekeraar het ziekenhuisbudget verlaagt.
Na een periode van ‘bezinning’ werd opnieuw een onderzoek gestart, nu door adviseur en voorzitter van de projectgroep Edwin Velzel van Velzel en Partners en adviseur Mark Lenssen van ML Zorgadvies. Met een projectgroep bestaande uit vertegenwoordigers van zorg- verzekeraars, VWS, NZa, de LHV, InEen en een handjevol vertegenwoordigers van nu al bestaande samenwerkingsorganisaties, werd een plan van aanpak opgesteld dat afgelopen najaar verscheen en te vinden is op de website van InEen.
Nieuwe markt
In dat plan van aanpak worden de verschillende samenwerkingsniveaus benoemd die volgens de projectgroep nood- zakelijk zijn om de eerste lijn te versterken en resultaatgerichter te maken. Naast de nieuwe regio-organisatie die een gebied met 100 tot 200 duizend patiënten bedient, en waarbij 50 tot 100 huisartsen zijn aangesloten, moet ook op wijkniveau samengewerkt worden tussen verschillen- de huisartsen en andere zorgaanbieders. Die samenwerkingsverbanden gaan uit van een verzorgingsgebied of een ‘wijk’ met 10 tot 20 duizend patiënten.
Om die nieuwe organisaties van de grond te krijgen, moeten de verzekeraars volgens het plan geleidelijk steeds meer van de gevraagde honderden miljoenen euro’s beschikbaar gaan maken via nieuwe betaaltitels. Daarmee wordt in feite een nieuwe ‘markt’ gecreëerd die puur gericht is op O&I-organisaties rondom de huisartsenzorg. In de huidige situatie betalen verzekeraars ongeveer 4 tot 5 procent van het huisartsenbudget, oftewel 150 miljoen euro, uit aan samenwerkingsgelden voor de huisarts. Die worden gefinancierd via twee betaaltitels: GEZ en de overheadcomponent van ketenzorgtarieven. Het voorstel is om die twee betaaltitels te laten vervallen en te vervangen door een set nieuwe betaaltitels die een vergoeding bieden voor samenwerking op verschillende niveaus.
Sommige betaaltitels betaalt de verzekeraar uit aan huisartsen zelf. In het rapport wordt er slechts één genoemd: ‘Praktijkmanagement’, waarvoor huisartsen gecompenseerd worden wanneer ze samen met collega’s een praktijkmanager aanstellen die hen werk uit handen gaat nemen waardoor zij aantoonbaar meer tijd vrij hebben voor patiënten.
Andere betaaltitels die voorgesteld worden bevinden zich op wijk- of regioniveau. Niet de bij het samenwerkingsverband aangesloten huisartsen zijn dan contractpartij, maar de wijkorganisatie of de regio-organisatie. Zo is een voorbeeld opgenomen van een betaaltitel ‘Wijkmanagement’ en betaaltitels op regioniveau als ‘Regionale Innovatie’ en ‘Gemandateerde afspraken met stakeholders’.
Het is de zorgverzekeraar die bepaalt of en met welke partij een contract aangegaan wordt voor de samenwerkingsgelden en welke criteria gelden voor het ontvangen van financiering. De gelden, zo wordt benadrukt, zijn geen ‘trekkingsrechten’. Het is niet zo dat organisaties of samenwerkingsverbanden die aan de criteria voldoen automatisch recht hebben op vergoedingen.
Wie dus in de nieuwe O&I-markt wil stappen, moet vooral de verzekeraar blij zien te maken met een voorstel. De prioriteiten van de verzekeraar liggen blijkens de twee gepubliceerde onderzoeken naast verbetering van de samenwerking, vooral bij resultaatgerichtheid en beheersing van de zorgkosten. Al met al voorspellen de grootte van de investering, de breedte van het takenpakket van de nieuwe O&I-organisaties en het mandaat dat regio-organisaties moeten krijgen, dat de impact op het beroep huisarts fors gaat zijn.
De huisartsenzorg krijgt in de komende jaren een nieuw gezicht en gaat op een heel nieuwe schaal opereren, wanneer de nieuwe betaaltitels gaan doen waar ze voor ontworpen zijn. Wat dit voor praktijkhouders gaat betekenen, is de vraag. Wie op de hoogte wil blijven van de laatste ontwikkelingen in het traject rond de nieuwe betaaltitels: InEen publiceert op haar website de voortgang van het project. Nieuwe betaaltitels moeten per 1 januari 2018 ingevoerd worden. De plannen bevinden zich momenteel in een testfase waarin een impactanalyse wordt gemaakt. Deze analyse is volgens de planning tijdens de productie van deze MedZ geëvalueerd
Dit artikel van Eelke van Ark verscheen eerder in MedZ 2, jaargang 4. Lees hier het volledige nummer.
Eelke van Ark werkt voor Follow the Money, een journalistieke beweging met als doel waarheidsvinding in dienst van de samenleving.
De ontwikkelingen in de zorg stemmen mij zorgelijk. Komt dat doordat ik een oudere huisarts ben? Dat zal voor een deel zeker kloppen, maar toch…
Ik zie nu al hoe de persoonlijke zorg afgekalfd wordt door schaalvergroting zoals hierboven genoemd. Extra tijd voor patiënten door inschakelen manager? Ik merk er niets van, er worden zoveel administratieve en managementtaken toegevoegd, dat het managen hiervan ook de huisarts nog steeds meer tijd kost. De directe patiëntencontacten verdwijnen steeds meer naar de achtergrond.
Tegelijkertijd blijven de zorgverzekeraars als een soort Scrooge op hun geld zitten, ze lijken geen enkel risico te willen lopen en leggen die risico’s geheel in de eerste lijn, met als gevolg stagnerende innovatie, daar waar men wel probeert nieuwe ontwikkelingen van de grond te krijgen. Daarbij klinkt 1 januari 2018 als schrikbarend snel, terwijl er heel veel zaken op het spel staan. Ik hoop dat onze belangenorganisaties hierin genoeg gehoord worden en goede kernwaarden kunnen behoeden, anders gooien we het kind met het waswater weg.
Ik zou toch graag een tegengeluid laten horen naast alle negatieve geluiden die MedZ nu naar buiten brengt over de organisatie van de huisartsenzorg. Vooral de benadering vanuit de defensie stuit mij tegen de borst. Niet de zorgverzekeraar heeft het idee verzonnen van de regionale huisartsenorganisaties en zelfs niet de LHV maar de huisartsen zelf! Dat zal niet overal in het land zo zijn, maar bijvoorbeeld in onze regio (NoordWest Veluwe met Medicamus als Cooperatie) is de regionale organisatie ontstaan vanuit onszelf. Eerst als zorggroep, maar geleidelijk aan steeds meer als faciliterende organisatie naar alle aangesloten huisartsen toe. Zowel voor dagzorg als voor spoedzorg (ook de huisartsenpost is een aparte BV binnen onze organisatie).
Binnen onze structuur is er naast de Spoed BV en de Zorg BV nu ook een Facilitaire BV gevormd, waarin de aangesloten huisartsen worden ondersteund in ons gezamenlijk HIS, maar ook in het halen van onze Doelmatig voorschrijfnormen, het organiseren van de POH GGZ, het opzetten van een regionaal formularium enzovoorts. Als voorzitter van het coöperatiebestuur ben ik natuurlijk niet onbevooroordeeld, maar als praktijkhouder merk ik toch dagelijks de voordelen die deze regionale organisatie mij biedt!. Laten we er vooral voor zorgen dat het onze organisaties blijven (net zoals het onze posten waren of weer zijn geworden)!